Inleiding / ambitie
De treasuryfunctie ondersteunt de uitvoering van de programma's. Treasury gaat over de financiering van beleid en het aantrekken van het geld dat daarvoor nodig is.
1. Algemene ontwikkelingen / wat willen we bereiken
De wereldwijde Coronapandemie zorgde ervoor dat de publieke sector rentes in het afgelopen jaar daalden tot historische diepten. Veel centrale banken hebben ter ondersteuning van de economie ongekende hoeveelheden aan liquide middelen in de economie gepompt. In tal van sectoren is het leven nagenoeg tot staan gekomen in verband met lock-downs en reis- en uitgaansverboden. De economie wordt met tijdelijke stimuleringsregelingen ondersteund. Wereldwijd lopen als gevolg daarvan de schulden met ongekende hoeveelheden op. Vooralsnog is nog geen sprake van het significant oplopen van de inflatie. Voor 2021 wordt een inflatie verwacht van circa 1½% en voor 2022 wordt circa 1¼% verwacht. Zodra het vaccinatieprogramma tegen het coronavirus grotendeels is gerealiseerd wordt een opleving van de economie verwacht. De aflossing van de extra opgelopen schulden wordt vooralsnog op het bordje gelegd van toekomstige generaties.
De Nederlandse overheid en daarmee de decentrale overheden profiteerden gedurende het jaar 2020 eveneens van de lage rente. In heel 2020 waren de tarieven voor 1-maands kasgeld circa -0,45% en voor rekening-courant krediet circa -0,35%. Voor 10-jaars fixe leningen lagen de tarieven vrijwel steeds onder de 0%. Kort financieren blijft voorlopig dus zeer aantrekkelijk.
2. Financieringsbehoefte en leningenportefeuille / wat gaan we daarvoor doen
We hebben de liquiditeitsplanning regelmatig bijgesteld. Dat hebben we onder andere gedaan aan de hand van het overzicht met de kasstromen van het grondbedrijf zoals dat voortvloeit uit de laatste nota grondexploitatie.
Laatstelijk bij het opstellen van deze paragraaf bij de begroting 2021 (augustus 2020) werd voor 2020 nog uitgegaan van een financieringsbehoefte van € 30 miljoen. Gedurende 2020 zijn er twee langlopende leningen tot een totaalbedrag van € 15 miljoen gecontracteerd (€ 10 miljoen, 10-jarig lineair tegen -/-0,04% en € 5 miljoen, 10-jarig lineair tegen -/-0,11% ). Per ultimo 2020 is er sprake van een kasgeldlening van 8 miljoen en een positief banksaldo van € 556.000. De aantrekkende grondverkopen en het verdere uitstel van een aantal projecten waren debet aan de uiteindelijke lagere financieringsbehoefte.
Liquiditeitsplanning
In de volgende tabel laten we een doorkijk zien van de liquiditeitsplanning op basis van de gegevens per 1 januari 2021. De behoefte ontstaat na rekening te hebben gehouden met de (grotendeels) nog te realiseren volgende projecten: Gebiedsontsluiting Oostelijke Langstraat (2021 t/m 2023), het nieuwe schoenenmuseum (2021) en de insteekhaven (2021 t/m 2023). De financiële middelen die benodigd zijn voor investering zijn toegenomen t.o.v. de eerder in de begroting weergegeven bedragen. Dit is te verklaren door een actualisatie van de grotere projecten. Hierbij kan gedacht worden aan de Gebiedsontsluiting Oostelijke Langstraat, de insteekhaven, de sporthal Waspik, IUP en schoolgebouwen.
Bedragen x € 1.000
Omschrijving |
2021 |
2022 |
2023 |
2024 |
Exploitatierekening |
-5.000 | |||
Investeringen |
46.400 | 34.100 | 10.700 | 11.900 |
Grondexploitatie |
-5.000 | -4.200 | -1.800 | -1900 |
Aflossing leningen |
16.300 | 14.300 | 12.500 | 10.700 |
Financieringsbehoefte |
52.700 | 44.200 | 21.400 | 20.700 |
Uit bovenstaande tabel blijkt dat onze financieringsbehoefte hoger is dan de aflossing van de bestaande leningen. Hierdoor stijgt de totale schuld. De lasten hiervan zijn uiteraard steeds afgedekt binnen de begroting.
Schuldpositie
Bedragen x € 1.000
Omschrijving |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
2024 |
Totale schuld * |
143.900 | 180.300 | 210.200 | 219.100 | 229.100 |
* Langlopende leningen en kasgeld
Bij de samenstelling van deze reeks is geen rekening gehouden met een mogelijk drukkend effect van de schuldontwikkeling, als gevolg van de verkoop van vooral bedrijfsterreinen voortvloeiende uit de realisatie van volgende fases van die terreinen. Daarmee kan de schuldontwikkeling naar onze inschatting alsdan zeer fors naar beneden worden bijgesteld, mogelijk met zelfs circa € 50 miljoen. Concrete getallen kunnen we, zolang de verkopen niet zijn gerealiseerd, niet geven.
3. Rente / wat gaat het kosten
De BBV-voorschriften schrijven voor dat we inzicht geven in de rentelasten, het renteresultaat, de financieringsbehoefte en de manier waarop we rente aan investeringen, grondexploitaties en taakvelden toerekenen. Onderstaand schema voorziet in dit inzicht.
Bedragen x € 1
Renteschema | ||
a. De externe rentelasten over de korte en lange financiering | 3.040.273 | |
b. De externe rentebaten | -/- 199.237 | |
Totaal door te rekenen externe rente | 2.841.036 | |
c. De rente die aan de grondexploitatie moet worden doorberekend | -/- 155.456 | |
c. de rente van projectfinanciering die aan het betreffende taakveld moet worden toegerekend | -/- 142.716 | |
298.172 | ||
Saldo door te rekenen rente | 2.542.864 | |
d1 Rente over eigen vermogen | 0 | |
d2 Rente over voorzieningen (gewaardeerd op contante waarde) | 0 | |
De aan taakvelden (programma's inclusief overzicht Overhead) toe te rekenen rente | 2.542.864 | |
e. De werkelijk aan taakvelden (programma's inclusief overzicht Overhead) toegerekende rente (renteomslag) | -/- 3.465.224 | |
f. Renteresultaat op het taakveld treasury | 922.360 |
Indicatoren
4. Kasgeldlimiet
De kasgeldlimiet is het maximum aan gemiddelde netto vlottende schuld dat een gemeente in een kwartaal mag hebben. Bij netto vlottende schuld gaat het om financieringen met een looptijd korter dan 1 jaar.
De minister heeft de kasgeldlimiet op 8,5% van het begrotingstotaal vastgesteld. Voor Waalwijk was dat in 2020 afgerond € 12.7 miljoen. Waar mogelijk hebben we getracht steeds zoveel mogelijk te profiteren van het renteverschil met lang geld door maximaal gebruik te maken van de kasgeldlimiet.
In 2020 is, met uitzondering van de eerste twee kwartalen (volgens de spelregels mag dit ook voor maximaal twee opeenvolgende kwartalen), geopereerd binnen de kasgeldnorm:
Berekening (bedragen x € 1.000)
Vlottende schuld | Vlottende middelen | Netto vlottend (+) of Overschot middelen (-) | |
kwartaal 1 | 13.872 | 1.014 | 12.858 |
kwartaal 2 | 15.279 | 540 | 14.740 |
kwartaal 3 | 9.021 | 1.881 | 7.140 |
kwartaal 4 | 8.901 | 659 | 8.242 |
gemiddeld | 11.768 | 1.023 | 10.745 |
Variabelen | Bedragen | ||
Benutting kasgeldlimiet (KGL) |
ruimte onder de KGL overschrijding van de KGL |
1.966 | |
Berekening kasgeldlimiet |
Begrotingstotaal Percentage regeling |
149.537 8,5 |
|
Kasgeldlimiet | 12.711 |
Bedragen x € 1.000 | 2020 | 2021 | 2022 | 2023 |
Begrotingstotaal | 149.537 | 164.294 | 164.294 | 164.294 |
Het bij ministeriële regeling vastgestelde percentage | 20 | 20 | 20 | 20 |
Renterisiconorm | 29.907 | 32.859 | 32.859 | 32.859 |
Toets Renterisiconorm | ||||
Renterisiconorm | 29.907 | 32.859 | 32.859 | 32.859 |
Renterisico op vaste schuld | 22.924 | 17.717 | 16.667 | 12.934 |
Ruimte (+) / Overschrijding (-) | 6.983 | 15.142 | 16.192 | 19.925 |
6. Schatkistbankieren
Schatkistbankieren houdt in dat tegoeden van decentrale overheden worden aangehouden in de Nederlandse schatkist. Hierdoor hoeft het Rijk minder geld te lenen op de financiële markten en zal de staatsschuld dalen.
Op basis van ons begrotingstotaal 2020 mochten we gemiddeld genomen per dag afgerond maximaal € 1.1 miljoen (0,75% van begrotingstotaal) aan overtollige middelen aanhouden. Het eventuele meerdere aan overtollige middelen moeten we afromen en onderbrengen bij de Nederlandse schatkist. Hiervoor krijgen we een vergoeding die gelijk is aan de rente die het Rijk betaalt op leningen die ze op de markt aangaat. Gelet op onze kaspositie in 2020 hebben we geen middelen ondergebracht bij de schatkist.
7. Wet HOF/EMU-saldo
Het doel van de Wet HOF is er voor te zorgen dat Nederland voldoet aan de binnen Europa afgesproken norm van maximaal 3% tekort op de begroting. De 3%-norm is daarbij door vertaald naar een aandeel voor de decentrale overheden. Het Rijk hanteert een zogenaamde 'macronorm' voor de drie decentrale overheden gezamenlijk.
Voor het kabinet is er geen aanleiding om in te zoomen op sectoren (en dus ook niet op individuele overheden) zolang de norm voor de decentrale overheden als geheel niet wordt overschreden. Daarom worden er alleen nog indicatieve referentiewaarden voor individuele overheden bepaald.